WO2 UITGELICHT: NOODGELD EN GELDNOOD
Door: Sjaak Onderdelinden | Collectie Overijssel | MijnStadMijnDorp
Thuis in Wijhe hing bij de voormalig gemeentesecretaris Henk Huiberts in zijn werkkamer een keurig lijstje met achter het glas een serie onooglijke munten: oorlogsgeld. Tegenover de collage hing een foto van zijn door de bezetter doodgeschoten broer Chris, heel kort voor het eind van de oorlog, op 29 maart 1945, als verzetsman geëxecuteerd.
Nog meer broers Huiberts zaten in het verzet, zodat het begrijpelijk is, dat de kamer van Henk aan de oorlog herinnerde. Na zijn overlijden belandde de muntencollage in de verzameling van het Collectie Overijssel.
Ingelijst oorlogsgeld van zink. Bron: collectie Collectie Overijssel
Zo blijft er toch nog wat van het oorlogsgeld bewaard, in de vrije natuur zou het inferieure materiaal, zink, snel vervuilen en vergaan. Neen, populair is dat zinken noodgeld nooit geweest. Het vooroorlogse zilvergeld des te meer, in het begin van de bezetting verdween het als bij toverslag uit de roulatie: iedereen potte het op voor betere tijden. En dus zagen de Duitsers zich genoodzaakt, de schaarste met speciaal oorlogsgeld te bestrijden, eerst met papieren biljetten, later ook met munten. Ze probeerden wel het zilvergeld tegen het oorlogsgeld in te wisselen, maar dat had weinig succes. Het bezette volk had heel goed door dat dat zilvergeld in de oorlogsindustrie terecht zou komen, kogels voor munten, Nederland paste en aanvaardde gelaten de zinken munten van één, tweeëneenhalf, vijf en tien cent. Je zag direct dat het waardeloos spul was, vooral omdat de Koningin er natuurlijk niet meer op mocht staan, een belangrijke extra motivatie voor de Duitsers om tot invoering over te gaan…
Tientje van Lieftinck. Bron: Collectie Overijssel
Maar omdat men vrij onbeperkt al dat noodgeld in omloop gebracht had, en omdat er in oude sokken nog heel wat vooroorlogs zilvergeld rustte, was het na de oorlog nogal een financieel rommeltje. Dat had in de eerste plaats tot gevolg dat de zwarte handel een ongekende bloeiperiode doormaakte, dit zeer tot ongenoegen van de eerste naoorlogse minister van financiën, Prof. Dr. P. Lieftinck, door zijn uitermate strenge beleid later lang niet bij iedereen geliefd. Maar direct na de oorlog scoorde hij grote populariteit door een gedecideerde aanpak van de geldnood. Hij voerde een veelomvattende geldsanering door, waarbij al het oude oorlogs-nood-geld afgeschaft werd. Nu zou het toch nog tot 1948 duren voor met een nieuwe muntwet de ook al nieuwe kwartjes en dubbeltjes (nikkel), stuivers en centen (brons) in de portemonnees kwamen. Nog in 1945 kwam de minister met een gouden greep voor iedereen: Een tientje voor een nieuwe start. Liefkozend sprak men toen en spreken we nog steeds van het “Tientje van Lieftinck”, al klinkt dat nu eerder vertederd. En dan te bedenken dat lang niet iedereen dat Tientje uitgekeerd kreeg: Er was tenslotte ook wisselgeld nodig, en dus kregen velen coupures van één, tweeëneenhalf en vijf gulden. Nou ja, als het samen maar een tientje was!
Dit verhaal is uit de serie WOll uitgelicht van Mijn Stad Mijn Dorp. MijnStadMijnDorp is een project van Collectie Overijssel en is mede mogelijk gemaakt door de provincie Overijssel.
Door: Sjaak Onderdelinden | Collectie Overijssel | MijnStadMijnDorp
Thuis in Wijhe hing bij de voormalig gemeentesecretaris Henk Huiberts in zijn werkkamer een keurig lijstje met achter het glas een serie onooglijke munten: oorlogsgeld. Tegenover de collage hing een foto van zijn door de bezetter doodgeschoten broer Chris, heel kort voor het eind van de oorlog, op 29 maart 1945, als verzetsman geëxecuteerd.